-Voor het jaarboek van onze VWO-klas moest ik een stukje schrijven over een normale schooldag. Zo gezegd, zo gedaan...-
Iedere ochtend word ik weer uit m’n slaapplek gesleurd. Ik
word volgestopt met te zware boeken, te weinig pennen en een te drukke agenda.
De boeken staan vol met cijfers en letters. De cijfers vormen jaartallen,
formules, berekeningen of economische modellen. De letters vormen uitleg over
de maatschappij, de geschiedenis of over de talen zelf. Met een smak wordt ik
op de fiets gezet en rijden we over de bekende weg met het uitzicht dat we
dagelijks zien. Het bordje “De Wilg” passeren we in het fietsenhok. Zo’n bordje
is een erg leuke decoratie, maar natuurlijk weigeren wij Peppelaars ons
plaatsje af te staan in het dichtstbijzijnde fietsenhok. Een bordje meer of
minder verandert daar niets aan.
Daar is het weer. Dat snerpende geluid.
Het geluid van verlossing, of het geluid van frustratie. Die schoolbel vertelt ons
nu dat we (alweer) te laat zijn. De deur van het klaslokaal zien we aan het
eind van de gang al dichtgaan. Met een zucht herinneren we ons de waarschuwing
van mevrouw Plat, de spijbelvrouw, dat we nog maar één streepje verwijderd zijn
van een vierkant rooster. We werpen een blik in het klaslokaal aan de andere
kant van het raam. Daar zitten de klasgenootjes die wél op tijd hun bed uit
zijn gerold. Onderuitgezakt proberen ze hun ogen open te houden en hun
ochtendhumeur te beheersen, terwijl de leraar monotoon de verplichte dagopening
opdreunt. Na 5 minuten mogen ook wij naar binnen en ik word neergesmeten naast
de tafel. “Moggûh,” bromt de buurman tegen mijn eigenaar. Als ik word
opengeritst om mijn inhoud op tafel te leggen, weet ik dat de schooldag weer is
begonnen.
Iedere les is hetzelfde, maar toch weer
anders. De lokalen verschillen, van het benauwde stinkhok van P17 tot de chaos
van P90 in de kelder met al haar kunstwerken. De leraren verschillen, van onze
lerares Nederlands die zo prachtig, levendig en met verschillende toonhoogtes
het literaire boek voorleest (ja, dat was sarcastisch), tot de wiskundeleraren
die meteen overgaan tot de orde van de dag.
De lessen
verschillen, van het “saai, maar toch weer overzichtelijke” geschiedenis, tot
het maatschappijwetenschappen van “pak je boeken en ga zelf maar samenvatten.”
Niet dat de verschillen tussen de lessen ons wat uitmaken, want we krijgen toch
weinig mee van de passionele pogingen van de leraren om ons te interesseren
voor iets wat uiterst oninteressant is. Zo zijn de bijna-ongelukken op de
straat buiten en het werk van de glazenwasser een stuk boeiender dan de
verhouding tussen onzichtbare moleculen. Het weekend wordt besproken,
vakantieplannen worden gemaakt en mini-vergaderingen worden spontaan
georganiseerd, totdat de leraar er met een brul of met een dreigement (of
beide) er een eind aan maakt. Gelukkig maakt de schoolbel ook een einde aan
zelfs de meest verschrikkelijke lessen, en schuifelen we dan voetje voor voetje
de vrijheid der pauze tegemoet.
In de kantine barst allereerst de zoektocht naar een stoel los. Brugklassers die mijn
collega’s veel te hoog op hun rug dragen, hebben af en toe het lef om aan onze
tafel te gaan zitten. Of nog erger, soms durven ze zelfs onze stoel te pakken
als we even koffie gaan halen bij meneer Berger, alias Jan de Kantineman. Ze
snappen nog niet helemaal dat het betekent dat de stoel bezet is als ik er op
zit. In een krap kwartiertje weten we een normaal gesprek te voeren, boven alle
radioherrie en schreeuwende tafelvoetballers uit, een broodje naar binnen te
werken, koffie naar achter te slaan en nog de laatste dingen voor de volgende
les te regelen. En nadat de schoolbel voor de tweede keer is gegaan, wordt ik
met een zucht weer van de vieze grond afgetild, op de schouders gehesen en naar
de volgende les gebracht.
Soms wordt die les vervangen door een
tussenuur. Dat betekent vaak dat ik word neergezet in een zee van soortgenoten,
vlak voor de deuren van de mediatheek. Mensen breken bijna hun nek over mij,
maar verder is het een erg slimme maatregel geweest dat ik en mijn soortgenoten
niet meer de mediatheek in mogen. Als mijn eigenaar z’n kopieertegoed weer
heeft geplunderd voor een van de vele verslagen die we moeten inleveren, sjokken
we verder. En als dan na vele uren verveling tijdens de nuttige lessen
eindelijk het verlossende geluid van de schoolbel klinkt, weet ik dat mijn taak
er voor vandaag bijna op zit.
6 jaar lang heb ik jou ter zijde gestaan. Ik stond (of: hing)
altijd achter je en heb je nooit in de steek gelaten. 6 jaar lang heb ik jouw
schoolboeken, agenda’s, rekenmachine, eten, troep en het belangrijkste: je
telefoon, de lokalen in en uit gedragen. Nu zit mijn taak erop. Mijn laatste
rustplaats zal aan het uiteinde van de vlaggenstok zijn, op 14 juni 2012. Als
ik daar hang, zal ik aan iedereen tonen dat jij, ondanks alle ontberingen van
de middelbare school, het toch overleefd hebt en geslaagd bent. En stiekem heb
je zelfs ook nog een leuke tijd gehad. Gelukkig was deze tijd niet alleen
gevuld met huiswerk, leraren, verveling en drukte, maar ook met gezelligheid,
humor, leuke activiteiten en de kans om anderen en jezelf beter te leren
kennen. Mijn laatste rustpunt is aan het uiteinde van de vlaggenstok, maar jij
gaat verder. Met een diploma in je (rug)zak, wandel jij een geslaagde bestemming tegemoet.
Door: Eline Millenaar
Geen opmerkingen:
Een reactie posten